De-nieuwe-noodwet-ruimte-voor-een-app
De nieuwe noodwet, ruimte voor een app?
Op 13 juli jl. is het wetsvoorstel voor een Tijdelijke wet maatregelen covid-19 naar de Tweede Kamer gestuurd. Om onduidelijkheden te vermijden is de wet voorzien van een memorie van toelichting van 152 pagina’s.
De ‘wet’ is ondergebracht in een tijdelijk nieuw hoofdstuk Va van de Wet publieke gezondheid (Wpg) die onder meer de bestrijding van infectieziekten regelt en daarom de meest logische plek biedt.
Deze wet is noodzakelijk omdat de bestaande noodverordeningen, (ook op basis van de Wpg) naar hun aard (tijdelijke noodsituatie) niet te lang mogen duren en in strijd worden geacht met de grondwettelijke rechten. Waar de beperkingen in de nieuwe wet de grondrechten raken, dient proportionaliteit en noodzaak duidelijk te zijn (art.58 b tweede lid). Deze wet in formele zin heeft daarmee het democratisch gehalte dat noodzakelijk is voor ingrijpende maatregelen ter bestrijding van het virus. Het nieuwe hoofdstuk zou invulling geven aan de vereisten die de Grondwet en mensenrechtenverdragen stellen aan dergelijke beperkingen, waaronder de grondwettelijke eis dat voor de beperking van grondrechten een specifieke grondslag wordt geboden in een wet in formele zin en de toetsing van de noodzakelijkheid en de proportionaliteit van mogelijke maatregelen. Het is niet bedoeld om meer bevoegdheden aan de minister te geven maar om de grondrechten te beschermen en de bevoegdheden bij de veiligheidsregio’s meer neer te leggen bij de Gemeentes. Bij nader inzien blijkt echter dat die bevoegdheden vrij makkelijk weer bij de minister en de veiligheidsregio’s komen te liggen. Daarnaast is er het gevaar dat het risico van verscheidenheid in maatregelen wordt vergroot.
Tijdelijk
Interessant is dat de wet tijdelijk is en vervalt als deze niet meer nodig is. Die tijdelijkheid is evenwel relatief: in principe voor zes maanden (artikel VIII), of eerder, of later. Dit moment wordt voorgelegd aan de Kamer. Hoofdstuk Va is ook van toepassing bij de directe dreiging van een epidemie (artikel 58b, eerste lid) en daaronder valt ook de reële kans op hernieuwde uitbraken. De wet geeft de uitwerking van maatregelen bij ministeriele regeling zodat snel en variabel kan worden gehandeld in noodzakelijke op- en afschaling van maatregelen. De democratische garantie wordt gewaarborgd door te kiezen voor gecontroleerde delegatie via een voorhangprocedure (van 1 week!), waarbij de ontwerpen van de ministeriële regelingen en de amvb vooraf ter kennis worden gebracht van beide Kamers (artikelen 58c, tweede lid, en 58f, tweede lid). Overigens kan ook deze democratische garantie weer terzijde worden geschoven indien directe maatregen vereist zijn om verspreiding van het virus tegen te gaan. Verder dient de minister maandelijks een met redenen omkleed overzicht aan de kamer te zenden van de op basis van hoofdstuk Va geldende maatregelen (artikel 58t, eerste lid); behalve als daar geen tijd voor is…
Artikel 58 s, vangnet, ruimte voor verplichte corona app?
Dit is een interessant en gevaarlijk artikel in het tijdelijk hoofdstuk omdat in dit artikel aan de minister de mogelijkheid wordt gegeven om buiten hetgeen is geregeld in de voorgaande bepalingen nadere maatregelen te nemen in een ministeriele regeling die overigens (zo mogelijk!) wel binnen 2 weken na plaatsing in de Staatscourant als voorstel van wet aan het parlement moet worden voorgelegd. Dit geeft dus mogelijkheden om niet nader aangegeven maatregelen te nemen op allerlei terreinen ter bestrijding van een corona uitbraak. Dat zou dus inclusief het verplicht stellen van een corona app kunnen zijn; hoewel deze mogelijkheid juist stuitte op weerstand van de Raad van State en de Autoriteit Persoonsgegevens. Verder kunnen algemeen verbindende voorschriften ter uitvoering worden opgedragen aan de voorzitter van de veiligheidsregio’s en de burgemeesters, onder andere op het gebied van leveren van data.
Artikel 58 T, verantwoording en informatievoorziening
Deze bepaling betreft twee kanten van het spectrum van afleggen van verantwoording en informatie voorziening. Enerzijds wordt de verplichting van de Minister geregeld waarin verantwoording wordt afgelegd van de genomen maatregelen en de Kamer (maandelijks) verder over de stand van zaken wordt geïnformeerd (lid 1). Verder ligt hier ook de verplichting van de burgemeester om de Raad te informeren over de genomen maatregelen (lid 4). Anderzijds regelt deze bepaling de verplichting van burgemeesters om alle gegevens die de minister nodig heeft op grond van deze wet (kosteloos) te verstrekken, alsook de wijze waarop die informatie moet worden vergaard (lid 2 en 3).
Deze laatste bepaling lijkt een vrijbrief voor de minister om bij oplaaien van een epidemie vergaande maatregelen te nemen op het gebied technologische dwangmiddelen voor het volgen en analyseren van persoonlijke bevolkingsdata.
Kortom, de “noodwet” heeft nogal wat ontsnappingsclausules voor de minister om de democratische controle te omzeilen waarbij daarenboven ook nog een vergaand gebruik van de persoonlijke informatie van de burger mogelijk is, misschien zelfs door de verplichte invoering van een “track & trace” app.
Voorlichting over de grondwettelijke aspecten van (voor)genomen crisismaatregelen, 25 mei 2020 (W04.20.0139/I/Vo), § 11; Kamerstukken II 2019/20, 25295, nr. 234 (motie).
Dit proportionaliteitsvereiste is nader uitgewerkt in de MvT: Het proportionaliteitsvereiste brengt mee dat daarbij rekening wordt gehouden met de consequenties van de beperkingen voor de cliënten en patiënten. Met het oog daarop bepaalt het wetsvoorstel dat de toegang niet wordt beperkt indien het belang van de volksgezondheid niet opweegt tegen de belangen van de cliënten en patiënten bij die toegang (artikel 58o, derde lid).
MvT, Artikel 58c. Procedurevoorschriften ministeriële regelingen
Voor een geval waarin ook daarvoor geen tijd is omdat terstond intredende onaanvaardbare gevolgen in verband met de uitbraak van covid-19 noodzaken tot onverwijlde vaststelling, biedt op dit moment artikel 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid de mogelijkheid om een voorhangprocedure buiten toepassing te laten